tatoeages-nieuwe wijn in oude vaten
Hij is een leuke jongeman, een zo’n type uit de jaren ’60, een alternatief hippie-figuur, zo u wilt. Nee, niet echt een jongeman van chill en ‘zie mij nou eens’. Goedlachs en innemend, meer ‘het zachte wollen geiten type’ dan de kaalgeschoren machoman met een slordig uitziend maar o zo bestudeerd stoppelbaardje.
We ontmoeten elkaar in hartje zomer, en terwijl we aan de praat raken wordt mijn oog getrokken naar zijn smalle – inderdaad wel zeer iele – beentjes, wellicht iets te mager en bodyloos. Onze vriend heeft zijn kuiten beschilderd met een enorm schouwspel aan bont gekleurde tekeningen. Als mijn oog al te opvallend hiernaar toe wordt getrokken, schuifelt hij wat onrustig op en neer op zijn stoel en vraagt enigszins meesmuilend: ‘Mooi, hè?’ Mijn aarzelend gehakkel van ’tja,tja, wat zal ik zeggen’, brengt hem van zijn stuk en hij begint te vertellen.
‘Kijk, ik vond me niet echt een zelfverzekerde uitstraling hebben. Vooral in mijn puberteit en jonge jaren als twintiger kon en durfde ik niet echt de sier te maken. Ik kon nou niet bepaald – om met de Fransen te spreken – “rouler les mecaniques”. En toen zag ik bij mijn neef – mijn grote voorbeeld – op z’n arm een prachtig mooie tekening getatoeëerd. Ik was “flabbergasted” en ontroerd. Zoiets wil ik ook hoorde ik mezelf uitroepen.‘
Hij stroopt ineens zijn mouwen van z’n T-shirt op en laat een tatoeage op zijn bovenarm zien. ‘Kijk maar, hoe uniek deze tekening is. Niemand, maar danook niemand in de hele wereld heeft dezelfde gravure op zijn lichaam als ik.’ En enthousiast gaat hij verder: ‘En deze,‘ waarbij hij zijn andere mouw opstroopt, ‘is ook uniek.‘ Hij grijnst breeduit en barst vervolgens in schaterlachen uit, terwijl hij trots en met groots gebaar wijdbeens bezit neemt van zijn stoel en zijn armen vouwt achter zijn hoofd. Mijn weifelende kritiek van ‘ik zie het unieke niet zo’, slaat dood tegen zijn dovemans oren.
Waar komt de rage van de jeugd vandaan om zich en masse te laten tatoeëren? Want inderdaad kunnen we welhaast van een rage spreken. Het is zo’n gemeengoed geworden om het lichaam op te sieren met allerlei breed uitgesponnen plaatjes, teksten of anderszins van – vaak onooglijke – figuren dat zelfs het ‘braafste meisje van de klas uit het Gooi en van goede komaf’ ergens op haar arm, been, schouder of borst – noem het lichaamsdeel maar op, er is ergens wel een plekje te vinden – zich ermee heeft getooid.
Tatoeages en het lichaam opsieren is zo oud als de mensheid zelf. In elke primitieve stam sierde de oermens bij bepaalde gelegenheden zijn / haar lichaamsdelen op en vormde dit een essentieel onderdeel in het ritueel. Mensen in primitieve stammen bestonden niet als individu, men was slechts een (onder)deel van het collectief. Niemand was uitzonderlijk, men was een totaal geheel. Tatoeëren had dan als doel om ‘iemand’ – al is het maar in een rol of ritueel – te mogen zijn. Zo werd in het lichaam letterlijk ingeschreven wie of wat die ‘iemand’ op dat moment mocht zijn. Het lichaam als uiting van je ‘persoonlijkheid’, van iemands ‘individualiteit’, want in de stam was je niet iemand, maar gewoon ‘niemand’, gewoon als alle anderen.
Onze moderne jeugd is enigszins geworden als zo’n primitieve stam. Ook bij de jeugd ben je niet meer ‘iemand’ maar gewoon ‘niemand als alle anderen’ met I-Phone, facebook, I-Pad, en ga zo maar door. Wie stijgt er nog boven de massa uit? Want hoewel de jonge dertiger zich suf pijnigt hoe hij / zij alle talenten naar boven kan halen, is deze tegelijkertijd zeer bevreesd om de kop boven het maïsveld uit te steken. Hoe kunnen we nog in deze Mc Donald tijd echt uniek zijn en dat ook laten zien? Want uniek willen we nog altijd wel zijn, maar we hebben geen middel meer om dat aan anderen te tonen. Of toch wel…. Juist ja, net als de primitieve mens in de oertijd. Je lichaam opsieren en hopen dat anderen dat dan vertalen als je eigen persoonlijkheid en je eigen individualiteit. Inderdaad ‘l’histoire se repète‘, zoals – wederom – het Franse spreekwoord treffend luidt.