Depressie
Historisch survey
In de eerste helft van de 20ste eeuw was de depressie slechts een syndroom dat onderdeel was van andere psychische ziekten, zoals een psychose of een neurose en was ze bij het grote publiek niet of nauwelijks bekend. Tegen 1970 blijkt de depressie uitgegroeid te zijn tot de meest verbreide ziekte in de wereld en constateren therapeuten dat de patiënten met depressieve klachten verreweg hun grootste populatie vormen. De rol van de farmaceutische industrie kan uiteraard bij deze snelle opmars van de depressie niet over het hoofd worden gezien, ook al zijn de antidepressiva niet altijd efficiënt, omdat de depressie een uiterst complex psychisch fenomeen is. Door deze farmaceutische input is de depressie uit het domein van de psychiatrie af kunnen dalen naar het rijk van de huisarts en vandaar uit kon de heuse triomftocht bij het grote publiek een aanvang nemen.
De depressie is haar loopbaan begonnen als ‘neurasthenie‘ op het einde van de 19de eeuw; deze ziekte die een kruispunt was waarop alle mogelijke ziekten elkaar konden ontmoeten, gekenmerkt door haar sterk heterogene karakter en door vaak op het verkeerde been zettende symptomen. Vervolgens raakte ze sterk gelieerd aan de melancholie, met haar waan van schuldgevoelens, en is ze in de laatste jaren uitgemond in een cognitief praktisch werktuig om talloze van onze kwalen te definiëren en die eventueel te verzachten is via een veelvoud aan middelen.
De depressie kan de laatste jaren haar dominante rol opeisen omdat er in onze maatschappij een verandering heeft plaats gevonden die de nadruk heeft doen verleggen van het collectieve naar het individuele. Dat wil zeggen, er heeft zich een verschuiving voltrokken van een samenleving die de nadruk legde op discipline, gehoorzaamheid, het mechanische uitvoeren van ge- en verboden naar een samenleving die het individu centraal stelt, met een individuele drijfveer en met een verscheidenheid aan waarden. Het huidige individualisme is de uiting van deze normatieve verandering.
De depressie als een neurotisch syndroom.
Zoals we weten was het Freud die het onbewuste dan wel niet uitvond maar er wel een nieuwe inhoud aan heeft gegeven. Namelijk een onbewuste dat iets WIL, een intentie heeft. Freud legde bloot dat er in ons onbewuste een innerlijk conflict woedt tussen een verlangen en een verbod, waarvan het schuldgevoel en de angst tezamen komen in het oedipale verhaal. (Het kind wil de ene ouder bezitten en de ander ‘elimineren’). Hierdoor kon de depressie als ‘aanhangsel van de neurose’ haar loopbaan beginnen. Dit neurotisch syndroom komen wij het vaakst tegen in de huisartsenpraktijk. De antidepressiva zijn in feite niet zo efficiënt tegen deze neurotische depressie. Wat deze antidepressiva eigenlijk doen is de patiënt voorbereiden om zijn psychische conflicten aan te pakken door de intensiteit van zijn symptomen te verminderen. Deze pillen hebben artsen de gelegenheid geboden om aandacht te gaan besteden aan emoties, gevoelens, kortom het affectieve leven en de psychische conflicten van de patiënt. M.a.w. de grote verdienste van de antidepressiva is dat er naar de patiënt meer geluisterd wordt. Echter er doet zich een groot probleem voor wat betreft de diagnose. De depressie is namelijk moeilijk te diagnosticeren. In de discussie over de etiologie, de diagnose en de therapeutische doelmatigheid is de neurotische depressie het meest verbreid maar ook degene waarover we het minst eens zijn. Neurose is hier het belangrijkste woord: het intrapsychische conflict manifesteert zich via depressieve symptomen, en het is het conflict dat het object is van de therapeutische actie. Zo is ze sterk gecorreleerd met alle soorten van verslavingsgedrag, terwijl de talrijke gedragsafwijkingen van adolescenten (gewelddadig en grenzeloos gedrag) veelal verdedigingsmechanismen zijn tegen een depressieve instorting. Ze is ook de voornaamste uiting van een post-traumatische stressstoornis.
Ter wille van de diagnose marginaliseert de psychiatrie (DSM) derhalve het conflict om een coherentie aan te brengen in de diagnostiek, terwijl het de therapeut in feite meer te doen is om het conflict in het centrum van de aandacht te zetten. De psychiatrie redeneert als volgt: We hoeven niet meer de innerlijke conflicten van de patiënt bloot te leggen om de therapeutische strategie te bepalen. Het accent ligt nu op de depressieve persoonlijkheid. D.w.z. er ligt geen vraag meer naar het verlangen en wat dat betekent voor de patiënt, maar zijn klachten zijn een uiting van zijn Zijn, zijn existentie, zijn wezensbestaan. Dat Zijn laat zich vertalen in een chronische onzekerheid wat betreft de identiteit. Het syndroom komt dus niet voort uit een neurose, maar uit een narcistische pathologie. De patiënt wordt overspoeld door een gevoel van ontoereikendheid en door de moeilijkheid de frustraties te aanvaarden. Door de grote toename van materiële rijkdom en verwachtingen om het maatschappelijk beter te krijgen en op te klimmen, komen de mensen ook meer onder druk te staan. Men heeft het recht en de plicht om een leven te leiden dat we zelf willen. De norm wordt: Wees wie je bent; en het is je plicht om deze norm te realiseren. Om dat te kunnen moet je eerst weten wie je bent. De zoektocht daarna werd destijds ingeluid met ‘Mona weet’ en dergelijke rubrieken in Margriet of Libelle. Want het waren voornamelijk vrouwen die zich tot deze zoektocht aangespoord waanden. Het psychische leven komt uit zijn donkere hol gekropen, treedt binnen in het dagelijks taalgebruik en wordt aldus een sociale realiteit. Was de mens eerst bezit van de koning of de regent, nu is hij bezit geworden van de norm: Alles zit in je en moet gerealiseerd worden. Lukt je dat niet, dan voel je je een sukkel, tekort geschoten. De autoriteit legt nu geen maatstaven meer op, dat doet het individu, en met name de norm waaraan hij meent te moeten voldoen. De democratie van het banale strekt zich uit over de massa. Big Brother en compagnie vieren triomfen.
Met deze normatieve verschuiving zien we een neergang van een psychologie van het conflict en het schuldgevoel (de elementen van de neurose) ten gunste van een psychologie van de ontoereikendheid en de schaamte (de elementen van de depressie). De depressie, waarvan de voornaamste component het zelfrespect is, de eigenwaarde, is een pathologie van het grootheidsdenken: in plaats van de oude burgerlijke schuldgevoelens en de strijd om de wet van de vader te overschrijden (Oedipus), hebben we nu te maken met de angst dat men niet aan zijn eigen hooggestelde verwachtingen en idealen kan beantwoorden en is de onmacht het gevolg (Narcissus). De depressie is de prijs die men betaalt voor de democratisering van het uitzonderlijke, van de zoektocht om zichzelf en alleen zichzelf te moeten zijn. De maatschappelijke orde vraagt niet meer om gehoorzame burgers die inwisselbaar zijn, maar om individualiteiten die uit zichzelf handelen. Het gevolg is dat men niet de keuze maar de plicht heeft uit vrees voor uitsluiting van de gemeenschappelijkheid om keuzes te maken. Het betreft dus meer een onzekerheid qua identiteit dan van een morele pijn. De depressie is dus niet meer een droefenis of triestheid maar een daad van ontoereikendheid. We zijn uiteraard niet meer of minder geremd dan vroeger, maar de geremdheid is meer zichtbaar dan vroeger en belemmerd ons nu meer omdat we leven in een samenleving waarbij niet de gehoorzaamheid maar het persoonlijke initiatief gehonoreerd wordt.