Afwijzing
Vooraf:
Een klein stadje, zomaar ergens verloren in het midden des lands. Het had ook een andere plaats kunnen zijn, of een ander land. Het weer is schitterend. Mensen flaneren of zitten gezellig op de terrasjes van cafés en restaurantjes. Er wordt gedronken, er wordt gegeten. Aan een tafeltje, zomaar willekeurig, zit een doorsnee familie. Het had ook een ander gezin kunnen zijn. Een vader, een moeder en hun drie kinderen – twee dochters en een zoon. De oudste dochter is zo’n dertien à veertien jaar. Ze is ontluikend mooi, zeker van haar schoonheid en blaakt, zo doet ze voorkomen, van zelfvertrouwen. Ze zit kaarsrecht op haar stoel, tegenover haar vader met wie ze voortdurend in gesprek is. Flarden van het gesprek onthullen dat ze over politiek praten. Het is een keuvelend onderonsje tussen de vader en zijn oudste dochter. Naast hen zitten de moeder met tegenover haar de zoon. Een jongen van een jaar of zes, misschien acht. Hij zit ook met rechte rug en praat veelvuldig met zijn moeder. Soms probeert hij het gesprek tussen zijn vader en oudste zus te doorkruisen, maar die twee zijn zo in een tête à tête verwikkeld en laten hem niet toe.
En dan… de tweede dochter. Ze zal zo’n elf jaar zijn. Geen kind meer en ook nog geen vrouw. Ze zit alleen, niemand zit tegenover haar. Geen vader of moeder. Slechts een lege stoel vormt haar ‘gesprekspartner’. Ze zit diep gebogen over haar bord. Overbodig aan dit tafeltje, waar de plaatsen tegenover vader en moeder al zijn ingenomen. Zij zit aan de zijkant, ineengedoken alsof ze er niet is. Let maar niet mij, straalt ze uit. Niemand tegenover en met haar. Een lege plaats. Een leegte. Zij is de enige in het gezelschap die de rug niet recht.
Zomaar een tafereel. Toeval!!
Toevallig zit de oudste dochter te glimmen en te stralen tegenover haar vader, en laat de zoon zich de glimlach van zijn moeder welgevallen! En toevallig heeft het tweede meisje niemand tegenover zich. Wie denkt er nu bij na wie waar gaat zitten!!! Mogelijk, maar toch…
Het thema van dit boek is de AFWIJZING.
In het verhaal speelt een meisje de hoofdrol. Ze heet Berthe Bovary. Die naam zegt u hoogst waarschijnlijk niets. Wellicht roept haar moeders naam – Emma Bovary – wel iets bij u op. In 1856 publiceerde haar geestelijke vader, de Franse schrijver Gustave Flaubert, haar levensverhaal onder de titel ‘Madame Bovary. Moeurs de Province’.
Emma Rouault, Berthes moeder, is een jonge speelse vrouw die droomt van een rijk en spannend leven. Maar de realiteit pakt anders uit. Bij gebrek aan beter huwt ze Charles Bovary, een saaie ambitieloze plattelandarts in Normandië. Emmas leven is een aaneenrijging van hoop en mislukking. Flaubert werd nadat hij haar levensverhaal te boek had gesteld meteen bij de allergrootsten der literatoren bijgezet. Guy de Maupassant sprak van een ‘revolutie in de literatuur’. Flaubert had, in zijn ogen, niet zomaar een roman geschreven waarin immers altijd sprake is van verbeelding, maar hij had het leven zoals het ons gepresenteerd wordt blootgelegd. De Amerikaanse schrijver Henry James, die vaak de zondagmiddagen doorbracht in Flauberts Parijse woning aan de Rue Faubourg Saint-Honoré, schreef in 1902 dat Flaubert met ‘Madame Bovary’ de totale perfectie had bereikt. Hoe kan iemand, zo luidde de kritiek bij het verschijnen ervan, ‘zich zo’n verachtelijke stijl veroorloven, als op de troon, in de persoon van de Keizer, de grootste Franse schrijver is gezeten.’ Ook ik kan niet ontkennen dat Gustave Flaubert een kunstwerk van een groots kaliber heeft neergezet, dat blijft boeien en dat aldoor actueel is.
Zijn vriend en uitgever van ‘Madame Bovary’, Maxime du Camp, meldt de doop van het boek aan de voet van de Nijl: ‘We keken hoe het water van de Nijl stuksloeg op de uiteinden van de zwartgranieten rotsen en ik hem plots een kreet hoorde slaken: Ik heb het gevonden. Eureka! Eureka! Ik zal haar Emma Bovary noemen.’ Maar wie gaat er schuil achter deze Emma Bovary?
Delphine Couturier, mooi, jong en ongelukkig, was de (tweede) vrouw van Eugène Delamare, de gewezen assistent van dokter Flaubert, de vader van Gustave Flaubert. Zij pleegde zelfmoord, liet schulden na en stond in de wijde omgeving van Rouen bekend om haar liefdesaffaires. Enkele maanden na haar dood stierf eveneens haar man. Een klein meisje bleef alleen achter. Onder de pen van Flaubert kwam Delphine als Emma tot leven, Eugène werd Charles, en die kleine meid werd Berthe.
Berthe, de vergetene, de onzichtbare, de niet-aanwezige. Afgewezen door haar moeder, onvoldoende bemind en gesteund door haar te slappe vader Charles, om van de overige familieleden maar te zwijgen. Als beide ouders gestorven zijn, resteert haar nog twaalf frank en vijfenzeventig centimes. Hiermee kan ze de reis betalen om naar haar grootmoeder te gaan. Maar grootmoeder Bovary sterft nog datzelfde jaar, zodat Berthe wederom genoodzaakt is haar kleine reiskoffertje te pakken. De vader van Emma – grootvader Rouault – kan haar niet gebruiken. Ze vindt ten slotte onderdak bij een tante om de huishoudkas te vullen, wel te verstaan. Ze gelast de kleine meid te werken in een naburige katoenspinnerij. Wat haar daarna is overkomen, weten we niet. Flaubert doet er het zwijgen toe. Van de verdere levensloop van onze kleine Berthe tasten we volledig in het duister.
‘Madame Bovary is het enige oeuvre van mijn leven,’ zal Flaubert zeggen. Hij kroop als het ware in de huid van zijn gecreëerde personage. Hij leed en genoot met Emma mee. Toen hij de vergiftiging van Emma beschreef, had hij een pijn gevoeld alsof er een koperen plaat in zijn maag zat, een pijn waardoor hij twee keer had moeten braken. En toen hij aan het slot van de roman werkte, had hij van tafel moeten opstaan om een zakdoek te pakken, die hij met zijn tranen had doordrenkt, kunnen we lezen in de dagboeken van de gebroeders Edmond en Jules de Goncourt. Als Emma kirde, kirde hij luidop mee, en dompelde zich onder in haar wellust.
Wat zal hij gegniffeld hebben met het publieke schandaal dat losbarstte nadat hij Emma’s reputatie voorgoed te grabbel had gegooid. Menig kuise huisvrouw las haar seksuele uitspattingen met de jonge klerk Léon in de doldrieste rit met de calèche door de straten van Parijs met rode oortjes. Het leverde hem een proces op, en uiteraard veel publiciteit. Flaubert werd vrijgesproken van ‘aantasting van de goede zeden’, maar ‘Madame Bovary’ werd meteen een bestseller. Deze gewaagde scène had hij afgeluisterd en cadeau gekregen van minnares Louise Colet .
Negen jaar lang was deze Franse schrijfster, elf jaar ouder dan Flaubert zijn geliefde. Hij is vijfentwintig, zij zesendertig als ze elkaar in de zomer van 1846 in Parijs voor het eerst ontmoeten. Gustave Flaubert is fors en sterk, met opvallende, grote ogen en bolle oogleden, volle wangen, een zware hangsnor, en een gezicht vol butsen en rode vlekken. Hij woont vier à vijf maanden per jaar in Parijs, en de rest van de tijd brengt hij door bij zijn moeder en kleine nichtje – dochter van zijn overleden zuster Caroline – in Croisset, een gehuchtje onder de rook van de Normandische stad Rouen. Hij verafschuwt het buitenleven, en leidt een eenzaam en afgesloten bestaan.
Nooit had hij de intentie met Louise Colet te huwen, hoewel hij vrijgezel en zij weduwe was. Flaubert verhinderde met alle mogelijke middelen dat zijn moeder van deze liaison wist. Toen Louise Colet in 1951 het waagde om zich naar Croisset te begeven om haar geliefde te kunnen ontmoeten, weigerde hij haar, bang voor Mama, bot de deur. Colet was slechts toegestaan hem in Parijs, als hij daar alleen vertoefde, te vergezellen en aangename soiréés door te brengen. Moeder en Gustave kunnen maar moeilijk buiten elkaar. Als Gustave op reis is, vermagert moeder zienderogen en schrijft hem hartstochtelijke brieven vol verlangen naar zijn terugkeer. Is hij in Parijs dan voelt hij zich schuldig moeder en zijn kleine nichtje Caroline alleen in Croisset achter te laten.
Tegen Charles Baudelaire zal Flaubert zeggen: ‘Madame Bovary, c’est moi, d’apres moi.’ Maar hij vergiste zich; Flaubert is niet Emma, de hysterische Emma die onbezonnen op haar ondergang afstevende. Flaubert is Berthe, want niet in staat tot het construeren van een eigen leven, blijft hij veilig vertoeven in het kasteeltje van zijn moeder in Croisset,. Samen met zijn moeder en het dochtertje van zijn overleden zus voert hij er ‘een ménage à trois’. De vader van de kleine meid die na de dood van zijn vrouw – Flauberts zuster – zijn vaderrecht opeist, wordt met harde hand de deur gewezen. Geen middel wordt geschuwd. Als het moet – en het moet – wordt hij krankzinnig verklaard, zodat hij alle aanspraken op zijn dochter zal verliezen. Zijn strijd gaat hopeloos verloren tegen de daadkracht van moeder Flaubert en haar gehoorzame en volgzame zoon Gustave. Na de dood van zijn moeder, leeft Gustave nog enkele jaren voort als ‘weduwnaar’. Maar het gaat snel bergafwaarts met hem, en 8 mei 1880 sterft hij toch nog onverwachts aan een hersenbloeding.
Flaubert en Berthe; beiden afgewezen; Berthe totaal en radicaal; Flaubert ook afgewezen maar op een heel andere wijze, desalniettemin desastreus, want zijn afwijzing heeft een andere, dat wil zeggen liever gezicht gekregen. Hij wordt afgewezen door doodgeknuffeld te worden zodat hij geen eigen leven kon opbouwen.
Emma Bovary! Bibliotheken zijn over haar al volgeschreven. Psychiaters hebben zich met enthousiasme op haar geworpen, want over Emma is altijd wat te melden, en met haar is altijd wel een goede sier te maken. De laatste diagnose luidt, als ik de stand van zaken goed heb bijgehouden – maar vergeef me als ik niet up-to-date ben -, dat ze aan een borderline-persoonlijkheid leed. Het zal wel! Patiënten die in hun gedrag op Emma lijken, krijgen het etiket ‘Emma Bovary-complex’ opgeplakt. Het zal je maar gebeuren.
En over Berthe, haar dochter, géén woord. Niets. Nergens. Niemand, in wat voor domein dan ook, heeft ooit een woord aan haar vuil gemaakt. Geen psychiater zelfs die zich over haar lot heeft ontfermd. Geen Freud, geen ander voorstaand analyticus, geen literator, geen Flaubert-kenner. En toch is zij uitstekend voer voor psychologen. Haar geschiedenis is dan wel niet zo spectaculair als die van haar moeder; geen Himmelhochjauzend zum Tode Betrübt-gedoe, geen zelfmoord, nee niets van dat alles, maar daarom nog niet minder tragisch. Haar lot is bovendien allerminst een zeldzaamheid. Zelfs Flaubert, haar geestelijke vader, gunde haar nauwelijks een blik waardig. Alles opgeteld en afgetrokken maakte hij niet meer dan twee A4-tjes aan haar vuil. De vader – Charles Bovary – een sul van het ergste soort, kreeg meer aandacht van hem dan arme Berthe. En we kunnen Flaubert er niet van vrijpleiten dat hij over één nacht ijs is gegaan. Hij werkt minstens tien uur per dag. Vierenhalf jaar noeste arbeid had hij nodig om het verhaal van ‘Madame Bovary’ vast te leggen. Over elk woord werd eindeloos nagedacht, een zin kostte hem soms dagen, en riskeerde alsnog door de censuur van zijn kritische geest te worden verworpen.
Zo schreef hij eens aan zijn minnares, Louise Colet:
`Twintig bladzijden in een maand en dat terwijl ik op zijn minst elke dag zeven uur zit te werken! (…) Ik begrijp niet dat mijn armen soms niet van mijn lijf vallen van vermoeidheid en waarom mijn hoofd niet tot pap verwordt. Ik leid een bitter leven, verstoken van enige vreugde van buiten en waarin ik niets heb dat de gang er bij mij inhoudt behalve een soort voortdurende woede, die soms huilt van onmacht, maar die onafgebroken aanwezig is. (…) Soms wanneer ik me leeg voel, wanneer de juiste uitdrukking weigert te komen, wanneer ik ontdek dat ik, na lange bladzijden te hebben neergekrabbeld, niet één zin heb afgemaakt, dan val ik op mijn divan en blijf daar wezenloos liggen, verzonken in een inwendig moeras van ergernis.’
Dus mogelijk zijn er andere redenen in het spel waardoor Flaubert weinig tot nauwelijks aandacht aan Berthe besteed. Mogelijk heeft het iets te maken met zijn eigen geschiedenis. In de loop van ons verhaal zullen wij dit raadsel gaan ontwarren. (hoofdstuk 5)
En waarom is Berthe, en waar ze voor staat – namelijk de afwijzing – zo onderbelicht, en wordt ze nog steeds geen blik waardig gegund. Boezemt Berthe ons dan zoveel angst in? Terwijl mensen niet ophouden te vertellen over hun afwijzing, schijnen therapeuten doof te zijn voor hun verhaal. Wat is hier aan de hand?
Berthe (en in haar kielzog de afgewezene) is, zoals u zult gaan ontdekken, het effect van het verhaal dat om haar heen werd verteld. Ze werd geboren in een wereld waar wetten bestaan, waar mensen spreken en waar rituelen worden uitgevoerd. Haar opdracht was om deze plaats te gaan bezetten. Niet zo eenvoudig, want ze moest op een plaats gaan zitten die eigenlijk geen plaats was. Haar moeder was een moeder uit nood. Liever was Emma die wervelende jonge vrouw gebleven, dansend op de fantasieën van het leven. Poepluiers en kindergeschrei konden haar niet bekoren. Voor haar was het beter geweest als Berthe helemaal niet was geboren. En was ze nu maar een ferme knaap geweest, dan had het haar lot enigszins verzacht. Maar het lot beschikte anders. Ze was een ‘bij gebrek aan beter’. Hoe ze zou opgroeien – haar identiteit – zou worden bepaald door deze geschiedenis, verworven en overgeleverd van een altijd doorwerkend verleden, waarin van generatie op generatie de geschiedenis van haar familie, de verhoudingen zich herhalen. Haar leven speelde zich van haar geboorte tot aan haar dood volgens een bepaald epos af. Dit is haar ‘familieroman’, haar ‘scenario’ waaraan ze de betekenis van haar bestaan ontleende. Een betekenis die, helaas, geheel en al stond in het teken van de afwijzing. Berthe moest in deze leegte iets van haar leven maken, haar eigen verhaal schrijven. Een triest verhaal, zo u begrijpt.
Kortom, dit boek gaat over afwijzen en over afgewezen worden. Wie heeft niet ooit hiermee te maken gehad. Ook al noemen we het zelf niet altijd zo. We zeggen dat we zijn verlaten of in de steek zijn gelaten. Wie kent niet – mogelijk uit eigen ervaring – de jammerlijke klaagzangen van de afgewezen minnares die weigert haar lot te aanvaarden en haar minnaar blijft bestoken met liefdesverklaringen; of het kind dat zich voelt afgewezen als de ouders scheiden of niet door hen wordt begrepen. Er bestaan talloze varianten en de afwijzing vermomt zich in vele gedaantes. Sommigen richten hun leven zo in dat ze die mensen en die situaties opzoeken waarin ze worden afgewezen, dat ze de afwijzing steeds maar blijven herhalen. Zo ken ik iemand – een sympathieke, goedlachse vrouw van vierendertig jaar – die aldoor klaagt hoe eenzaam ze is. Ze kan maar geen vrienden maken, zegt ze. Dat wil zeggen, ze kan wel de eerste contacten leggen maar kan de vriendschap niet vasthouden. Ook het vinden van een liefdespartner loopt stuk op de afwijzing door de ander. Soms zeggen ze haar dat ze niet verder met haar willen, maar vaker gebeurt het dat ze niets meer van zich laten horen. Ze beantwoorden haar brieven of telefoontjes niet meer. Op het eerste gezicht lijkt ze hartelijk en open, maar de onderhuidse boodschappen die ze uitzendt zeggen blijf uit mijn buurt, ik moet je niet. Door haar schaterlach heen klinkt haar bozige, verwijtende stem. Niemand houdt van haar, iedereen loopt weg, aan een stuk door herhaalt ze haar klaagzang. Zij is zo aardig en de ander zo gemeen. Hoe ik ook mijn best doe haar op andere gedachten en haar te laten inzien dat zij zelf al die anderen wegjaagt, het helpt niet. (zie hoofdstuk 10)
Er zijn vele soorten van afwijzing, en aan de hand van het levensverhaal van Berthe Bovary laten we ze de revue passeren.
1. Afwijzing door geboorte:
Berthe werd afgewezen doordat ze de ‘verkeerde’ sekse had. Emma had liever een jongetje gehad, en vader Charles kon deze afwijzing van zijn vrouw jegens het kind niet corrigeren. Hij had er te weinig ruggengraat voor.
Het kan ook omgekeerd, en er wordt dan hevig uitgekeken naar een meisje. Zoals bij Gustave Flaubert zelf in eerste instantie het geval was. Enkele jaren na hem wordt dan toch nog het beoogde meisje geboren, maar zal als jonge volwassen vrouw in het kraambed sterven. Het kind dat niet het gewenste jongetje of meisje is moet zijn of haar plaats zelf gaan verwerven. Dit kan succes opleveren, maar kan ook falen. Het hoeft geen betoog dat het ook niet altijd een succesverhaal hoeft te zijn als het kind dat geboren wordt, wel het beoogde jongetje of meisje is.
2. Afwijzing door een te sterke hechting:
Iwan Aleksandrowitsj Gontsjarow schreef in 1859 zijn roman ‘Oblomow’. Oblomov is een man die tot niets komt in zijn leven. Hij heeft geen doelen, hij kan geen zin ontdekken in zijn bestaan. Hij onderneemt niets. Hij leeft samen met zijn oude knecht Zachar die hem al vanaf zijn kindertijd trouw is. Hij brengt hij zijn dagen door in bed. Laat in de middag begint het gevecht om op te staan, want de dagelijks beslommeringen zijn hem tot last. Oblomov is het symbool geworden voor mensen die niet aan het leven kunnen deelnemen. Die niet tot bewegen in staat zijn. Oblomov staat symbool voor totale nutteloosheid, voor apathie. Het enige dat `Oblomov’s’ kunnen is dromen over verloren gegane paradijzen.
Hoe is het zo gekomen? Hoe kon Oblomov, wier kinderjaren zo vreugdevol, zo sprankelend werden ingeluid zo vervallen tot totale nutteloosheid?
‘Zijn moeder overdekt hem met hartstochtelijke kussen en daarna verslindt ze hem met haar bezorgde blik; ze vraagt of zijn oogjes niet wat dof staan, of hij nergens pijn voelt en ze hoort de kindermeid uit of hij rustig geslapen heeft of hij niet in de nacht is wakker geworden, of hij niet heeft gewoeld in zijn slaap, of hij geen koorts heeft gehad?
Een dergelijke idylle, welk kind droomt er niet van. Voor altijd in het idyllische paradijs te mogen vertoeven, waar liefde en warmte, pais en vrede heerst. Waar je saampjes met haar je kunt verliezen in de illusie dat er geen boze buitenwereld bestaat. Dit sprookje willen we niet graag opgeven. Ook als je groot en volwassen bent en er elke dag opuit moet om de kost te verdienen, om je plek te veroveren in die buitenwereld, kun je terugverlangen naar deze idyllische droom van de kindertijd. Wie kent bijvoorbeeld niet het gevoel ’s avonds na een dag hard werken – waar conflicten schering en inslag zijn – thuis te komen en een echt thuis – een veilige basis – te vinden. Hier kan de boze buitenwereld buitengesloten worden, de partner begrijpt je, helpt je in het gevecht met die ‘gemene ander’, die erop uit is om je een hak te zetten, je onderuit te halen, je niet begrijpt, enzovoort. Hier ‘thuis’ mag je je verhaal doen, het luisterende gewillige oor kalmeert je, en als het eenmaal is verteld lijkt het wel of die strijd van overdag, het geweld wat anderen je proberen aan te doen, ineens veel minder wordt. Je partner houdt van je, je voelt je niet langer meer alleen. Want je alleen voelen is geen prettig gevoel. Je kunnen verlaten op de ander, je veilig kunnen nestelen in het warme holletje van je begrepen voelen, is het herleven van vroege tijden, van het kleine kind dat huilend uit de zandbak rent omdat het andere kind zo gemeen was, naar moeder toe, die haar kleine troost, knuffelt en zegt dat het allemaal weer goed komt.
3. Afwijzing door een symbiotische verstikking:
Een sterke symbiotische relatie met moeder brengt ook een afwijzing teweeg. Meer bedrieglijk mogelijk, maar niet minder desastreus. Flaubert zelf heeft het ondervonden, maar ook een andere grootheid die van zijn afwijzing een deugd wist te maken, en tot de allergrootste schrijver van de twintigste eeuw uitgroeide; Marcel Proust, de onvolprezen meester van de lange ingewikkelde zinsconstructies. Proust, afgewezen! hoor ik u al uitroepen, kom nou. Hij was het lievelingetje van zijn moeder. Twee handen op één buik. De avondkus van Mama, een verplicht nummer, anders kon hij niet gaan slapen, heeft menig wetenschapper een slapeloze nacht bezorgd. Zijn leven hield na de dood van zijn moeder radicaal op. Hij verschanste zich op bed en schreef tot aan zijn dood over het leven, zonder het zelf nog te kunnen proeven.
Als de moeder en het kind een dermate hechte band hebben, dat er voor het kind als afzonderlijk individu geen reële plaats is, spreken we van een symbiotische relatie. Op het eerste gezicht lijkt het dan dat de moeder dol is op haar kind, en dat is ze in feite ook, maar kijken we een beetje verder dan blijkt dat het kind slechts een verlengstuk van haarzelf is. Afwijzing door doodknuffelen is wellicht nog moeilijker te behandelen omdat de overweldigende liefde en goedheid van de ouder(s) versluierend werken. ‘Hoe kan het nu,’ hoor je zo’n patiënte onophoudelijk verzuchten, ‘dat ik zo verdrietig en neerslachtig ben. Ik heb alles wat mijn hartje begeert, en heb van mijn ouders alle liefde gekregen die maar te krijgen was.’ Edoch…
De roman ‘De pianiste’ van de Oostenrijkse schrijfster Elfriede Jelinek gaat over een dergelijke verstikkende relatie. De hoofdpersoon – Erika Kohut – stikt letterlijk in de beklemmende omarming van haar moeder. Ze is niet in staat tot het aangaan van een normale seksuele relatie, tot het aangaan van relaties überhaupt.
We maken ook gewag van het verhaal van het bloedstollende verhaal van het gevecht tussen schoonmoeder en schoondochter om die ene zoon. Een verhaal met een hoog thrillergehalte. En laten we Esmeralda aan het woord. Een vrouw met een prinsessennaam maar helaas stond haar eigen moeder niet toe dat ze een koninklijk leven mocht leiden.
4. Afwijzing door zachtaardige moordenaars:
Berthe werd afgewezen door haar moeder Emma en in de steek gelaten door haar vader, grootouders en verdere familieleden. Als jonge puber stond ze er alleen voor. Maar de afwijzing kan nog desastreuzer zijn als we het levensverhaal van de Franse beeldhouwster Camille Claudel (1864-1943) nader beschouwen. Haar levensverhaal is al vaak verteld. Maar de waarheid – niet August Rodin maar haar eigen moeder was het kwaadaardige genius dat haar levend begroef – is opmerkelijk genoeg onderbelicht. Ach arme Camille Claudel, De afwijzing door de moeder was zo radicaal en doeltreffend dat ze niet anders kon dan zwijgen, zichzelf doodzwijgen, hoewel ze af en toe aan haar broer nog een zwak jammerklachtje liet horen. Alle kaarten van roem en geluk had ze in haar handen. De aarde op haar vaders graf was nog vers, de familie nog niet in het huiselijk ritme weergekeerd of haar moeder greep haar kans. Camille werd in een psychiatrische inrichting opgesloten, waar ze tot het eind van haar leven zou blijven. Nooit zou ze haar dochter er gaan opzoeken, en bij elke poging die Camille ondernam om uit haar boeien bevrijd te worden, aarzelde de moeder geen seconde. Alles stelde ze in de weer om haar dochter achter de gesloten deuren van de inrichting te houden. Geholpen door haar zoon Paul Claudel lukte haar dat wonderwel.
5. Afwijzing door depressie:
Kent u Sir James Matthew Barrie? Vast niet. Maar Peter Pan zegt u wel wat. Juist ja, het jongetje dat maar niet volwassen wilde worden en voor altijd kind wilde blijven. Net als zijn schepper Sir Barrie trouwens. Het lukte hem maar niet om volwassen te worden. Pedofiel? Ach wie zal het (hardop) durven zeggen.
Barrie’s geboorte veroorzaakte weinig opschudding in het Schotse gezin dat al twee zonen en vier dochters telde. Zijn vader – David Barrie – verdiende de kost als wever. Zijn moeder – Margaret Ogilvy – wilde dat haar kinderen, dat wil zeggen haar zonen – een goede en gedegen opvoeding genoten. Ze slaagde wonderwel in haar opzet. Vooral haar tweede zoon – David – leek alle troeven om het ideaal van zijn moeder – minister worden – te realiseren. Hij kon niet alleen heel goed leren, maar was bovendien sportief, uiterst charmant en fysiek niet onaantrekkelijk. Hij was de lieveling van zijn moeder.
De derde zoon – James – daarentegen was een teleurstelling. Hij blonk niet echt uit op school, was veel te klein voor zijn leeftijd – kon als jong volwassene nog voor half geld reizen – en niet echt aantrekkelijk om te zien. Hij leefde in de schaduw van zijn briljante broer David. Tot deze laatste nog geen veertien jaar oud door verdrinking tijdens het schaatsen om het leven kwam. De moeder zal vanaf dat moment ontroostbaar zijn. En James ruikt zijn kans om moeder voor zich te winnen. Hij zal alles in het werk stellen opdat zij haar lievelingszoon David zal vergeten. Zo als hem te worden dat zijn moeder niet langer het verschil tussen haar overleden zoon en hem zou opmerken werd zijn levensopdracht.
Net als Margaret Ovigly, de moeder van Barrie, kende ook Emma Bovary perioden van diepe depressie, en dan kon ze haar dochter Berthe niet in haar buurt verdragen. Kinderen van depressieve moeders kunnen zich heel goed herkennen in de pijn die Berthe moet hebben gehad. De moeder is dan zo met zichzelf bezig en in zichzelf gekeerd dat ze eenvoudigweg de aandacht niet kan opbrengen voor haar kind. Soms kan ze zelfs haar kind niet om zich heen verdragen en wordt het voor een tijdje uit huis geplaatst. Het kind gaat dan bij opa en oma logeren of bij een oom en tante. Hoewel het logeren aan het kind wordt gepresenteerd alsof het de grootste ‘bofkont van de hele wereld’ is, als een geschenk uit de hemel, enzovoorts, en het kind de aandacht van de ‘nieuwe ouders’ met volle teugen tot zich kan nemen, zal het gevoel van afwijzing er niet minder om hoeven te zijn, getuige het trieste verhaal van mevr. Z. Kinderen laten zich niet altijd van alles op de mouw spelden. Soms zijn ze slimmer dan we denken.
6. De totale afwijzing door de dood:
23 februari 1783 wordt in Grenoble Henri Beyle geboren. Hij zal later literaire roem verzamelen onder zijn pseudoniem Stendhal. Opvallend is hoe hij in zijn autobiografie de waarheid verdraait en er een oedipaal verhaal van maakt.
Hij is de lieveling van zijn moeder. Ze neemt hem vaak in haar armen om hem te kussen, en ‘ik kuste haar dan zo vurig terug dat ze dikwijls genoodzaakt was om weg te gaan. Ik was verliefd op mijn moeder. Ik was hevig verliefd op haar charmes. Soms mocht hij in haar kamer op een matras slapen.
[Hij verafschuwt zijn vader als deze hun kussen kwam verstoren. Ik wilde altijd haar boezem kussen. Zijn kleine zusje Zénaide haat hij grondig, omdat hij haar verwijt dat zijn moeder door haar gestorven is. Wat niet helemaal volgens waarheid is, want zijn moeder stierf pas twee jaar na haar geboorte. `Ik verloor met haar wat mij het dierbaarste op de wereld was.’ Na haar dood werd haar kamer tien jaar lang afgesloten.
7. Afwijzing: een gevecht op leven en dood tussen moeder en dochter (zoon):
Afwijzing omdat moeder en kind elkaar betwisten en jaloers zijn op elkaar, komt vaker voor dan menigeen denkt. Het reclamespotje over een of andere slank makende boter die moeders en dochters in een race om het mooiste figuur brengen is in dat opzicht niet zo onschuldig als het lijkt. Trouwens patiënten die trots vertellen dat hun moeder hun beste vriendin is, doen bij therapeuten de wenkbrauwen fronsen.
In de competitie en de strijd om de macht kunnen we heel wat leren van de relatie van de Duitse filosoof Arthur Schopenhauer met zijn moeder. Als we het over afwijzing hebben, dan staat hij in ieder geval vooraan in de rij. Zijn moeder moeten we in ieder geval nageven dat ze er geen doekjes omheen windt. Omwonden bekritiseert ze hem, zegt van hem dat hij een vreselijke jongen is, dat hij iedereen door zijn norsheid en betweterigheid verjaagt, inclusief haar. En wat te denken van de brief die zijn moeder aan hem schrijft toen hij negentien jaar oud was nadat hij had geopperd of hij een tijdje bij haar zou mogen komen wonen in Weimar:
`Om gelukkig te zijn moet ik weten dat jij gelukkig bent, maar ik hoef daarvan geen getuige te zijn. Ik heb altijd gezegd dat het heel moeilijk is om met jou te leven en hoe meer ik naar je kijk, des te moeilijker lijkt het te worden, althans voor mij . Ik zeg je heel eerlijk: zolang je bent zoals je bent, zou ik elk offerliever willen brengen dan daartoe te besluiten… Ik kan het over niets wat de buitenwereld aangaat met jou eens zijn. Ook je norsheid benauwt me en bederft mijn goede humeur… Je ben t maar een paar dagen bij me op bezoek geweest en telkens hadden we hevige ruzie om niets…en telkens haalde ik pas opgelucht adem als je weg was. Omdat je aanwezigheid, je geklaag over onvermijdelijke dingen, de sombere gezichten die je trekt, de bizarre gezichten die je op orakeltoon verkondigt zonder dat men er iets tegen in mag brengen – omdat tal die dingen mij benauwden… Op de dagen dat ik gasten heb, kun je ’s avonds bij me eten, als je dat ellendige geredetwist, dat me ook ergert, net als al dat gejammer over de stupide wereld en het mensenleed tenminste achterwege wilt laten.’
Een paar jaar later – hij is dan 25 jaar oud – komt het tot zo’n hevige scènes tussen moeder en zoon dat een definitieve breuk onvermijdelijk is. Moeder en zoon hebben elkaar daarna nooit meer gezien, hoewel zij nog vierentwintig jaar zou leven.
8. Stalken: het niet aanvaarden van de afwijzing:
Een ander verhaal vormen mensen die op geen enkele manier kunnen verdragen dat ze worden afgewezen. We hebben er een naam voor gevonden: Stalkers. Ik heb er een ontmoet. Mevrouw L. Zij kon geen enkele afwijzing accepteren, en bleef haar minnaar jarenlang bestoken met liefdesgedichtjes, kattebelletjes, wolvengehuil voor zijn deur. Ach u kunt het zo gek niet bedenken. De stalker heeft wat dat betreft een grenzeloze fantasie. Als hij of zij maar niet vergeten wordt.
En zo zijn er nog vele redenen van afwijzing. In dit boek zullen we ze successievelijk de revue laten passeren. Onophoudelijk horen we in de verhalen die cliënten vertellen een of andere vorm van afwijzing doorklinken. De een klaagt dat ze is afgewezen door de vader omdat hijzelf door een slechte relatie met zijn moeder, niets van vrouwen, dus ook niet van zijn dochter, wilde weten. De ander voelt zich afgewezen nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan. Weer een ander vertelt het schrijnende verhaal van haar afwijzing nadat haar moeder zich had laten aborteren. Het geaborteerde kind bleek een jongetje te zijn. De moeder was niet in staat het kind – een meisje – dat daarna wel mocht worden geboren te accepteren. Afwijzing door moeder omdat ze voorkeur heeft voor haar broer is een thema dat heel vaak in de verhalen terugkeert. Ook kan de dood van een geliefde ouder als een afwijzing worden ervaren. Als de overgebleven ouder hierna niet in staat is het kind te steunen in dit rouwproces en zelf opgaat in diens eigen rouwverwerking, voelt het kind zich dubbel afgewezen.
Kortom, de verhalen van afwijzing zijn eindeloos gevarieerd en worden beleefd onder het juk van een groot scala aan symptomen.
Afgewezen mensen vertonen heel vaak onzeker gedrag of zoeken op een overdreven wijze naar bevestiging. Helaas zal die bevestiging nooit gegeven kunnen worden, want het is een onmogelijke opgave voor de ander dat te geven wat ze eigenlijk vragen: ‘Hou van me, onvoorwaardelijk en voor altijd tot in het oneindige, zonder enige restrictie’. Ga daar maar eens aanstaan.
Zo draaien ze in een cirkel rond. Afgewezen worden omdat ze in eerste instantie zelf de afwijzing zoeken. Zo kunnen ze bijvoorbeeld een van de ouders afwijzen omdat deze niet beantwoordt aan het beeld dat we van hem of haar hebben. De dochter die de vader afwijst, omdat deze niet geeft (niet langer geeft) wat de dochter verlangt of de zoon die zijn moeder afwijst omdat deze in zijn beleving de voorkeur aan zijn zusje geeft. Zodat we uiteindelijk niet meer weten wie wie nu afwijst: dochter of vader, zoon of moeder
Iets duidelijker ligt het bij mevr. X. die de moeder radicaal afwijst. Mevr. X. is de langverwachte dochter nadat het gezin al vier jongens telt. Mevr. X. is een nakomertje en wonder boven wonder ook nog het langverwachte meisje. Het geluk van de vader kan nauwelijks groter zijn. Mevr. X. is briljant, knap en danst als een vlinder door het leven. Weliswaar is de relatie tussen moeder en dochter niet vlekkeloos, want beiden zien in elkaar de rivale die vecht om de liefde en aandacht van de vader. Soms wint de moeder, maar in de meeste gevallen is het de dochter die triomfantelijk victorie kraait. Vader verafgoodt haar. Totdat het noodlot toeslaat. Patiënte is zo’n twaalf jaar als vader plotseling na een kort ziekbed overlijdt. Mevr. X. beseft in eerste instantie niet dat haar vader zo ziek is, en gaat hem nauwelijks opzoeken in het ziekenhuis. Dan laat vader naar haar vragen. Ze herinnert zich het voorval alsof het gisteren gebeurde. ‘Hij vertelde dat hij zo blij was dat hij me zag, en dat hij nu rustig kon sterven.‘ Ik snapte het destijds niet, maar enkele dagen stierf hij inderdaad. De val voor de kleine meid was afschuwelijk en de nachtmerrie zou in feite nooit meer overgaan. Nooit vindt ze een geschikte partner, steeds wendt of keert ze het zodanig dat de ander haar in de steek laat. Deze klacht brengt haar ook bij mij voor therapeutische hulp.
Dit boek gaat over afwijzing, over afwijzen en afgewezen worden. Een onuitputtelijk en herkenbaar thema, zo bleek al gauw toen ik een tiental jaren geleden het plan opvatte om hierover te gaan schrijven. Het idee om in dit onderwerp te duiken was me ingegeven door mijn werk als therapeute, maar dat het zo veel los zou maken, ook buiten mijn eigen vakkring, had ik ook niet kunnen voorzien.
Een thema van onderzoek kiest men niet zo maar. Het wordt voornamelijk geboren uit een persoonlijke belangstelling. Er zit een drijfveer achter. Zo ook bij mij, hoewel ik dat in eerste instantie niet zozeer in de gaten had. Ik meende gewoon dat ik vanuit een pure klinische interesse ermee bezig was. Tijdens het ontstaan van het boek stierven mijn beide ouders. Het maakte veel, heel veel los. En menig keer moest het schrijven ervan worden opgeschort. Tijdens het ontstaan van het boek raakte ik zelf in een spiraal van afwijzing en acceptatie terecht, met bij behorende gevoelens, verwardheid en onbegrip. Het vertraagde het proces van schrijven ook. Vandaar dat het schrijven van dit boek niet een droge studie kon worden. En het overkwam me dan ook regelmatig dat ik, als ik met een collega of een goede vriend(in) het onderwerp aansneed, werd overspoeld met nieuwe variaties en andere uitingsvormen van afwijzing. Alras bleek onze zorg niet zozeer om zo uitgebreid mogelijk informatie te verzamelen, maar om aan de lawinestroom van informatie paal en perk te stellen. Onze hoofdzorg werd het afbakenen en selecteren.. Dit boek zal dan ook verre van volledig zijn. We streven ook geen volledigheid na. Onze doelen en motivatie om met dit thema bezig te zijn lagen op een ander terrein.
Maar onophoudelijk gingen de verhalen van mijn patiënten over de afwijzing door. Ik groeide mee met hun verhalen, ik worstelde met hen mee. Dit boek is hiervan een verslag.
Toch een poging tot definitie en afbakening:
Van Dale zegt het onder andere het volgende over:
- (personen die iemand komen bezoeken of hem wensen te spreken) onverrichter zake wegzenden, niet toelaten, niet ontvangen;
- (personen die gastvrijheid, een veilige wijkplaats, een gunst, betrekking, enz. komen vragen) onvoldaan wegzenden, niet opnemen, hun verzoek weigeren;
- van de hand wijzen, afslaan, weigeren iets te aanvaarden of zich te laten welgevallen.
- niet aannemen, verwerpen, afstemmen.
Maar afwijzen betekent ook volgens Van Dale weigeren. Kunnen we afwijzen meer als een passief element van de handeling beschouwen, meer in het worden afgewezen; dan kunnen we weigeren veeleer aan de actieve kant plaatsen.
Het betekent onder andere:
- niet willen doen, niet toestaan of inwilligen, afslaan;
- niet willen aannemen, niet accepteren.
Soms zeggen gebeurtenissen meer dan woorden. Het volgende voorval dat mij onlangs ter oren kwam, illustreert beter dan wat ook wat ‘afwijzing’ is, en waar we het in dit boek over zullen gaan hebben.
De situatie is als volgt:
De mevrouw die mij deze wrange gebeurtenis vertelde is zo’n jaar of vijftig. En knappe vrouw wier grijs golvend haar haar strakke gezicht een mildere uitdrukking geeft. Ze ziet er goed uit, slank postuur en sportief gekleed. Ze vertelt me dat ze onlangs bij haar oude moeder – die bijna negentig is – op bezoek ging. Het is zondagmiddag, zo’n klassieke zondagmiddag met de kenmerkende druilerige regen die daarbij hoort. Bijna elke zondagmiddag reist ze af om haar oude moeder die tot voor kort nog alleen thuis woonde, maar nu recentelijk in een verzorgingstehuis is opgenomen, te bezoeken. Waarom ze het doet, weet ze eigenlijk niet zo goed. Want ze kan niet echt zeggen dat ze aan deze bezoekjes een gelukzalig gevoel overhoudt. Het is eerder het tegendeel, want ze beseft maar al te goed dat het haar moeder op z’n zachtst gezegd geen gemakkelijke vrouw is. De relatie tussen haar en haar moeder is nooit hartelijk geweest. De moeder staat bekend als een hardvochtige, verbitterde vrouw die het haar vier kinderen niet gemakkelijk maakt. De moeder is – om welke reden dan ook – niet in staat om van anderen te houden. Men hoopte echter dat ze met het klimmen der jaren milder zou zijn. Maar het was een ijle hoop gebleken.
Hoe zou ze vandaag zijn, vraagt de dochter zich elke zondagmiddag als ze in haar eentje de lange autorit onderneemt af. Ze komt de woonkamer in het tehuis binnen waar ze haar moeder, een klein, mager frêle vrouwtje, ziet zitten aan de tafel met vier andere dames. Ze lacht, ze praat honderduit. De dochter slaakt een zucht van verlichting. Moeder is goedgemutst. Ze loopt op haar moeder toe. Moeder glimlacht haar toe. Ha fijn, zegt ze, dat je gekomen bent. Vervolgens doet moeder er het zwijgen toe. Moeder en dochter omhelzen elkaar niet. De dochter zou graag haar arm om de schouder van haar moeder willen leggen, maar ze durft niet. Moeder houdt er niet van, weet ze uit ervaring.
Dan gebeurt er even later het volgende:
De dochter wil haar moeder iets vertellen. In haar enthousiasme raakt ze – per ongeluk – de hand van haar moeder aan. De moeder trekt woedend en zeer verschrikt haar hand terug. ‘Raak me niet, hou op met dat kleffe gedoe,’ schreeuwt de moeder verschrikt uit, terwijl ze bruusk opstaat en met snelle korte pasjes de kamer uitloopt, de dochter verbouwereerd achterlatend. Even later staat de dochter zelf ook op, zegt de overige dames aan tafel vriendelijk goedendag en loopt naar buiten om weer huiswaarts te keren. Haar moeder is uit het zicht verdwenen. De dochter weet dat ze de volgende zondag wederom de lange reis naar haar moeder zal maken…
In ons bovenstaande verhaal zien we dat de moeder de dochter afwijst, weigert haar aan te raken; de dochter ondergaat deze afwijzing, ze wordt afgewezen, en laat zich aldoor opnieuw afwijzen. Tegen beter weten in, immers, reist ze elke zondag weer af om wederom en telkens opnieuw de afwijzing van haar moeder te ondergaan. Waarom doet de dochter dat, is een vraag die voor in de mond ligt. We zullen later in dit boek uitgebreid op de noodzaak van het ‘herhalen van het trauma’ ingaan. Het staat in het hart van ons psychisch lijden. En ook al roepen cliënten om het hardst dat ze van hun symptomen af willen, alles wijst er op dat ze er alles aan doen om in de pijn te blijven vastzitten.
Ik ga u dus het verhaal vertellen van Berthe Bovary, de Afgewezene bij uitstek. Ik ga u meenemen in haar wereld. De wereld van haar ouders, haar moeder Emma Rouault; haar vader Charles Bovary, haar grootmoeder en -vader Bovary, haar grootvader Rouault, de familie Homais, en van de minnaars van haar moeder Léon en Rodolphe. Ik ga u vertellen van haar geestelijke vader Gustave Flaubert, van zijn angsten, emoties, frustraties, onvrede.
Oké, ik wind er niet langer doekjes omheen. Berthe en voor wie ze het symbool vormt, de afgewezene, ontworstelt zich eindelijk uit haar jarenlange stilzwijgen, omdat ook zij gezien wil worden. Ze wil uit de schaduw van haar beroemde moeder treden. Maar dat is maar een detail. Waar het haar om gaat is dat ze wil worden (h)erkend, wil worden gehoord. Zij wil spreken opdat u nu eens naar haar luistert. Of u haar accepteert of afwijst, het is haar om het even. Ze doet haar best om zich zo goed mogelijk aan u te presenteren, opdat u een beeld van haar en van haar wereld kunt vormen. Bepaalde zaken spreekt ze uit, andere verzwijgt ze, of kan ze niet vertellen omdat zij ze niet kent. Al sprekend bouwt ze een wereld op waarin zij een plaats inneemt. Aarzel niet, spreek haar maar tegen. Geef haar er maar van langs. Dat heeft ze liever dan dat u haar onverschillig bejegent. Want hoe meer u zich roert, hoe meer kans van slagen zij heeft. Juist ja, om te mogen bestaan. Ze is al te lang verzwegen en te lang ontkend. Al die belangrijke heren en dames psychiaters en psychologen die boeken vol schrijven over alles en nog wat, hebben nog nooit een woord vuil gemaakt aan het lot dat het meest verschrikkelijke is dat een kind kan overkomen; te worden afgewezen. Hoewel hun patiënten niet ophouden erover te spreken, hun alle bijzonderheden toefluisteren over hoe ze zijn afgewezen, en hoe ze geleden hebben en nog lijden. Geloof me, de afwijzing is als een sluipschutter die je bestaan binnendringt en je alle plezier in het leven ontneemt. Kortom, ik wil u gewag doen van Berthe Bovary’s levenslot. Doe u er uw voordeel mee, zou ik zeggen. Want u zult merken dat zij niet de enige is die deze last heeft moeten dragen.
Maar hou me ten goede. Het onderwerp van dit boek – ‘de afwijzing’ – wordt gevoed en uitgewerkt in het verhaal en de verhalen die ik u ga vertellen. Ik heb hiertoe een arsenaal aan woorden tot mijn beschikking waarmee ik me verstaanbaar wil maken. Schijnbaar zonder nadenken rijg ik ze aan elkaar. Door mijn wijze van uitdrukken leert u mij kennen. Ik heb als het ware een grote schatkamer aan woorden ergens opgeslagen en daaruit kies ik mijn woorden om u iets te vertellen. Ik heb nog meer woorden, en hoewel ik die niet uitspreekt, zijn ze wel aanwezig en klinken ze door in alles wat ik u vertel. Die andere woorden die niet worden gesproken bepalen de betekenis van de woorden die wel worden gezegd. En u als luisteraar en lezer weet dat maar al te goed. Ik hoor u nu al klagen: ‘Ik begrijp u niet goed!’ ‘Wat bedoelt u precies?’ Nog erger is het als u mijn woorden gaat verdraaien. En dat gaat u vast en zeker doen. Want u leest en hoort in mijn verhaal altijd die andere (niet uitgesproken) woorden die doorklinken, en die u verstaat. En die andere woorden bepalen de betekenis van de woorden. Ik kan nooit precies zeggen wat ik wil. Het ontbreekt me aan de juiste woorden. Ik kan slechts bij benadering zeggen wat ik wil.
Wat eenmaal is gezegd, is onherroepelijk. Het begint zijn weg. Het maakt de wereld anders. Het haalt een onvermijdelijk noodlot aan dat niet meer te stuiten is. Je kunt dit zeggen of dat, je kunt een stap naar links doen of naar rechts, maar het woord dat is uitgesproken en de stap die is gezet, kunnen niet meer ongedaan worden gemaakt… (Hermann Ungar )
U bent gewaarschuwd !!!.