Marcel Proust,
De innige verbintenis van Marcel Proust met maman
2022 Is het jaar dat in het teken staat van het overlijden honderd jaar geleden van de Franse auteur van ‘À la recherche du temps perdu’ en ‘Le temps retrouvé’ Marcel Proust.
Iemand die de scheiding door de dood van mama niet heeft kunnen verwerken is de Franse schrijver Marcel Proust (1871–1922). Na haar overlijden, ‘sterft’ ook hij. Hij houdt op met genieten van het leven, gaat nooit of zelden meer uit en dan nog slechts om te verifiëren voor zijn roman. Hij brengt zijn tijd door in bed met schrijven over de verloren tijd in ‘À la recherche du temps perdu’.
10 Juli 1871 wordt Marcel Proust geboren in Auteuil (in 1860 geannexeerd door Parijs). Hij is de oudste zoon van Adrien Proust (1834-1903) en Jeanne Weil (1849-1905). Twee jaar na de geboorte van Marcel wordt Robert (1873-1935) geboren. Het gezin verhuist naar boulevard Malesherbes nummer 9. Vanaf 1878 worden de zomervakanties doorgebracht in Illiers, niet ver van Chartres, en staat model voor de plaats Combray in het oeuvre van Marcel Proust. (In 1971 is de naam Illiers als eerbetoon aan zijn honderdste geboortedag veranderd in Illiers-Combray).
Vader Proust is katholiek, arts, lid van de prestigieuze ‘Académie de médecine’, en gespecialiseerd in de hygiëne. Hij bouwt gestaag aan een uitstekende academische carrière. Hij schrijft zo’n 25 boeken over hygiëne en schijnt nogal succes bij de vrouwen gehad te hebben. Bij zijn overlijden in 1903 laat hij een rijke erfenis na. Marcel zal derhalve niet op zoek hoeven te gaan naar een betaalde baan en kan zijn tijd besteden aan het schrijven van zijn ‘Recherche’.
Jeanne Weil is joods en haar zonen zijn derhalve ook joods. Maar ze laat beide zonen katholiek dopen ter ere aan haar man. De familie Weil komt oorspronkelijk uit Württemberg (voormalig koninkrijk 1806-1918 in het zuiden van Duitsland). De vader van Jeanne Weil verdient zijn geld met het maken en verhandelen van porselein. Hoe hij precies zijn fortuin heeft vergaard blijft onduidelijk, mogelijk op de beurs. Marcel Proust zal ook een fervent beurspeculant worden.
De moeder behandelt Marcel als een kleine baby. Ze vermaant hem regelmatig dat hij netjes moet zijn, gedisciplineerd en zuinig. Ze is zeer gecultiveerd, Kent Latijn en Grieks, begrijpt het Engels en Duits, en is fervent lezeres van de klassiekers. Ze laat haar tweede zoon Robert over aan haar man, die danook net als zijn vader aanzien verwerft in de medische wereld. Maman eigent daarentegen haar oudste zoon Marcel helemaal voor zichzelf op. Tussen hen ontstaat een ongelofelijke gelijkenis, fysiek, humor en vooral wat betreft de taal. Niet alleen de Franse taal maar vooral de literatuur.
Als Marcel elf jaar is, krijgt hij zijn eerste astma-aanval, een aandoening die hem zijn hele leven zal teisteren en waaraan hij tenslotte op 18 november 1922 – 51 jaar oud – zal sterven.
Opmerkelijk is dat hij lijdt aan astma terwijl zijn vader en zijn broer Robert beiden arts en gespecialiseerd zijn in de behandeling daarvan. In ‘À l’ombre des jeunes filles en fleures’ (Nederl. ‘In de schaduw van de bloeiende meisjes’) lezen we hoe zijn kwaal is ontstaan.
De Ik-persoon gaat elke dag naar het park van de Champs-Elysées met Françoise, het dienstmeisje, en hoopt er dan Gilberte, de dochter van Charles en Odille Swann, te ontmoeten om samen te spelen. De ouders van Gilberte zouden dit spelen van hun dochter met de Ik-persoon met lede ogen aanzien, want ‘vonden mij moreel niet vlekkeloos en meenden dat ik alleen maar een slechte invloed op hun dochter kon hebben’. Deze terughoudendheid is begrijpelijk want de Ik-persoon is wanhopig verliefd op Gilberte. Hij schrijft een brief gericht aan vader Swann om hem uit te leggen dat hij alleen maar wil spelen met Gilberte en dat hij daar niet iets achter hoeft te zoeken. Hij geeft de brief aan Gilberte en vraagt of ze deze aan haar vader wil geven.
Maar dan gebeurt er iets. Françoise moet nodig naar het toilet en neemt de Ik-persoon mee: ‘Ik moest haar naar een klein met klimop begroeid paviljoen begeleiden, dat veel weg had van de kleine niet meer als zodanig in gebruik zijnde tolhuisjes van het oude Parijs en waarin sinds kort geïnstalleerd was wat men in Engeland een lavabo en in Frankrijk, door een verkeerd begrepen anglomanie, een watercloset noemt.’ Maar het is er niet echt aangenaam ‘de vochtige, oude muren van de toegangsruimte waar ik op Françoise bleef wachten, wasemden een muffe kilte uit.’ En als dan de pachtster van het toilet hem aanraadt naar binnen te komen omdat het koud en nat is op de gang waar hij staat te wachten, en de deur van de cabine voor hem opent met de woorden ‘Deze hier is heel proper en het kost u niets,’ raakt hij helemaal van slag.
Als Françoise naar buiten komt en ze samen weer teruggaan naar Gilberte die met de brief in haar hand op hem zit te wachten, ontstaat er een spel tussen hen om de brief in bezit te krijgen. ‘Zij hield de brief op haar rug, ik legde mijn handen om haar hals en schoof ze onder de vlechten die over haar schouders hingen, vlechten die ze droeg omdat zij de leeftijd er nog voor had òf omdat haar moeder wilde dat zij langer kind bleef om daardoor zelf jonger te lijken; de een over de ander gebogen, vochten we met elkaar.’
En het spel gaat door: ‘Ik probeerde haar naar me toe te trekken, zij bood weerstand; haar door de inspanning gloeiende wangen waren rood en rond als kersen; zij lachte alsof ik haar kietelde; ik hield haar tussen mijn benen geklemd als een jonge boom die ik wilde beklimmen;’
En vervolgt Proust de cruciale zin; ‘… midden in deze gymnastiek, zonder dat ik meer hijgde dan ik door de spieroefening en in de hitte van het spel toch al deed, stroomde, net als de zweetdruppeltjes van de inspanning, al mijn lust uit mij weg, zonder dat ik de tijd had gehad ervan te genieten, op dat moment kreeg ik de brief te pakken.’ (mijn onderstreping)
En als de Ik-persoon na dit gebeuren thuiskomt, komt er ineens – heel Proustiaans – een herinnering van een beeld bij hem op ‘dat tot dusver verborgen was gebleven maar dat mij, zonder dat ik het duidelijk gezien of herkend had, in de bijna naar roet ruikende kilte van het begroeide gebouwtje zo nabij was geweest. Het was het beeld van het kleine vertrek van mijn oom Adolphe in Combray dat inderdaad dezelfde muffe geur uitwasemde.’
En even later krijgt de Ik-persoon zijn eerste aanval van astma ‘Ik nam eveneens aan tafel plaats, maar toen ik het eerste stukje van de kotelet naar de mond wilde brengen, werd ik in mijn beweging gestuit door een plotselinge duizeligheid en misselijkheid, wat zich in koorts manifesterende antwoord van een beginnende ziekte was, waarvan de symptomen door mijn ijzige onverschilligheid gemaskeerd en uitgesteld waren, maar die mij nu obstinaat elke voedselopneming weigerde zodat ik niet meer in staat was te slikken.’ Terug in zijn kamer constateert hij dat hij veertig graden koorts heeft.
Kortom, wat is hier gebeurd?
Het park van de Champs-Elysées waar de moeder haar zoontje naar toe laat gaan staat erom bekend dat het vies en onhygiënisch is, en bij sommige doctoren een zeer slechte reputatie heeft (sic!) ‘Ze beweerden bij hoog en bij laag dat dit plantsoen de kinderen geen goed deed, dat er vele voorbeelden waren van keelpijn, mazelen en allerlei soorten van koorts waar het park verantwoordelijk voor was.’ En vervolgt de Ik-persoon: ‘Zonder openlijk mama’s moederlijke gevoelens in twijfel te trekken omdat zij mij er nog steeds heen liet gaan, betreurden sommigen van haar vriendinnen toch haar blindheid.’
Dus moeder en vader Proust spelen hier het spel op het scherpst van de snede. Vader als vooraanstaand deskundige van hygiëne staat hier symbool voor de allergie van de zoon, nl. het vieze paviljoen waarin het toilet zich bevindt en veroorzaakt bij de Ik-persoon die uitermate gevoelig is voor viezigheid een déjà-belevenis: het kleine vertrek van oom Adolphe in Combray dat dezelfde muffe geur uitwasemde. En als de Ik-persoon daarna in het spel met Gilberte in een seksuele liefdeservaring dreigt te verzanden, komt zijn astma-aanval hem wonderwel goed van pas. De seksuele lust wordt meteen in de kiem gesmoord. Kortom, zijn aanval van astma belet hem seksuele gevoelens te hebben. Maman heeft gewonnen. Hij trekt zich helemaal terug uit het willen veroveren van Gilberte, hetgeen ook wordt uitgedrukt in de brief die hij nu in handen heeft en die de vader van Gilberte niet meer hoeft te krijgen.
Toen Marcel dertien jaar was werd hem gevraagd wat het ergste was wat hem zou kunnen overkomen; en hij antwoordt: van maman gescheiden te zijn. Zijn grootste wens is de intimiteit, de samensmelting, kortom de terugkeer in de buik van mama: ‘De vreugde je zo dicht mogelijk bij me te voelen en te denken dat we heel gauw weer helemaal samen zijn zoals we samen één hart zijn.’ En schrijft hij ‘want ik verkies het nog liever in een crisis te geraken en het je naar de zin te maken dan niet en er dan geen te hebben.’
In 1898 ondergaat zijn moeder een operatie wegens kanker waaraan ze in 1905 – twee jaar na de dood van haar man – op 26 september zal overlijden. Ze is 56 jaar; Marcel is 34 jaar en schrijft hij aan zijn vriend Robert de Montesquiou (1855-1921): ‘Mijn leven heeft voortaan zijn enige doel, zijn enige charme, zijn enige liefde, zijn enige troost verloren. (…) Maman heeft met haar heengaan kleine Marcel meegenomen.’
Marcel raakt als gevolg van haar dood in een dermate ernstige depressie dat hij genoodzaakt is zich op 3 december 1905 te laten opnemen in een sanatorium voor zenuwzieke patiënten waar hij tot 26 januari 1906 blijft. Als hij weer thuis is, komt hij zijn bed niet meer uit. Aan een vriend schrijft hij: ‘Al 7 maanden ben ik niet een keer naar buiten geweest, uitgezonderd eenmaal toen ik na de dood van maman in het sanatorium was waar ik het helemaal niet naar mijn zin had.’ (…) ‘Maar ik mis frisse lucht, dus dwing ik mezelf naar buiten de gaan, hoewel ik sta te trillen van angst om dat te doen.’ Hij vreest de wind, haat de zon en verafschuwt het lawaai. Buitenshuis ervaart hij de wereld als vijandig, bedreigend en gevaarlijk; slechts binnenshuis voelt hij zich veilig, een veiligheid die hij onder controle kan hebben.
Hij gaat wonen in een appartement van zijn net overleden oom Georges Weil op Boulevard Haussmann 102. Het appartement is lelijk, stoffig, en hij heeft het alleen genomen omdat het ‘het enige is dat ik heb kunnen vinden dat Maman niet kende.’ Hij wil van zijn slaapkamer ‘de blauwe kamer’ van zijn moeder maken om temidden van haar meubels en haar spiegels te zijn. Maar hij ziet ervan af en laat de spullen opslaan in een depot. Hij heeft nooit het portret van zijn moeder in zijn slaapkamer kunnen verdragen. Het portret van zijn vader wordt zonder commentaar gegeven aan zijn jongere broer Robert.
Proust begint te schrijven aan zijn oeuvre nadat zijn moeder is gestorven. Toen ze nog leefde, schreef hij heel sporadisch. Kort na haar dood schrijft Proust aan de auteur Maurice Barrès (1862-1923): ‘Ons hele leven is niets anders dan een oefenen geweest; zij leerde me om zonder haar te kunnen zijn op de dag dat zij mij zou verlaten, en dat sedert mijn kindertijd toen zij weigerde om tien keer terug te komen om me gedag te zeggen voordat ze ’s avonds uitging, toen ik de trein zag die haar meenam naar het platteland, toen zij veel later in Fontainebleau en diezelfde zomer toen ze naar Saint-Cloud ging, toen ik haar met elke smoes om het uur belde. Deze ongerustheden hielden op als we enkele woorden over de telefoon spraken, of als ze in Parijs kwam, of me een kus gaf, dat alles ervaar ik heel sterk nu ik weet dat niets mijn ongerustheden ooit zal kunnen wegnemen.’
Schrijven betekent voor Proust na de dood van maman in eerste instantie leven. Of zoals de Franse schrijver Michel Butor (1926-2016) het zo mooi zegt: ‘Elk woord dat wordt geschreven is een overwinning op de dood.’ ‘Ik schrijf en ik wil verder schrijven,’ zegt auteur Gilles Barbarette (1956-1992) ‘om zin aan mijn leven te geven.’
Maar voor Proust gaat het schrijven geleidelijk zijn leven vernietigen en brengt hem juist dichter bij de dood. Hij leeft meer en meer in isolement. Hij ontvangt zelden bezoek, geeft Celeste Albaret (1891-1984), zijn dienstmaagd, opdracht om niemand binnen te laten, dus zijn vrienden haken geleidelijk af. Hij leeft en werkt ’s nachts, en verlaat het bed niet meer. Met Celeste communiceert hij via briefjes want het praten valt hem zwaar. Kortom de prijs die hij betaalt voor het schrijven van ‘Recherche’ is extreem hoog.
Wat is er aan de hand? Waaraan gaat Proust ten onder en sterft hij – 51 jaar – zo jong aan bronchitis, kortom aan een tekort aan levensadem?
Laten we het leven en de dood van Marcel Proust eens nader onder de loep nemen. Enerzijds is er het schrijven, wat synoniem staat voor leven cq. mama, maar anderzijds wordt zijn leven vergald door zijn aandoening, zijn tekort aan levensadem, zijn astma en ook zijn talrijke obsessies, cq. zijn vader.
- Hij is verslaafd aan een zeer grote dosis medicijnen: aspirine, heroïne, slaapmiddelen, cafeïne, enz.
- Inhaleert als hij om 16.00 in de namiddag wakker wordt en opstaat, de rook van een groot aantal poeders (‘fumages’) want dat zou zijn benauwdheid verlichten. Volgens Celeste kon dit ritueel wel uren duren.
- Overmatig gebruik van morfine om zijn tekort aan adem te verlichten.
- Extreem overgevoelig voor vuilheid. Hij is geobsedeerd door properheid, hygiëne !!!! (hè, de discipline van zijn vader)
Maar helaas, uiteindelijk zal niet de vader, ook al zal zijn tekort aan levensadem hem fataal worden, overwinnen, maar maman. Als hij aan Celeste op een klein briefje schrijft: ‘Vannacht Celeste zal ik mijn laatste woord schrijven, ik kan nu sterven,’ zal hij inderdaad 18 november 1922 sterven.