MIJN NAAM: WAAKHOND TEGEN DE GEKTE

Het complete oeuvre van de Ierse schrijver James Joyce (1882-1941) beslaat niet meer dan 5 boeken. Het aantal commentaren, studies, analyses en kritieken daarop omvat inmiddels het honderdvoudige. Joyce is een groot schrijver; men schaart hem zelfs onder de allergrootsten. De problemen beginnen pas als men Joyce probeert te doorgronden. Jaar in jaar uit sloven geleerden zich uit om het fenomeen Joyce te ontrafelen. Joyce zelf kan tevreden zijn. Zijn wens onsterfelijk te zijn – ‘Ik heb zoveel raadsels en puzzels in mijn werk gestopt dat ik de professoren nog eeuwen bezig zal houden’– gaat zonder meer in vervulling.

Taal bepaalt het leven en denken van de mens, zo leert ons de psychoanalyse. Sigmund Freud (1856-1939) sprak in zijn Traumdeutung (1900) van de droom als rebus. Iets wetenschappelijker gezegd: de ‘symbolische‘ orde domineert de orde van het beeld – de image – en de orde van de psychische realiteit, respectievelijk de ‘imaginaire’ en de ‘reële‘ orde genoemd.

Maar Joyce heeft deze structuralistische benadering die in de jaren vijftig en zestig het Franse psychoanalytische en wetenschappelijk klimaat beheerste gecorrigeerd. Niet meer één orde, die van de taal, overheerst de twee andere – de imaginaire en reële orde – , maar alle drie hebben ze dezelfde waarde. Hoe heeft Joyce dat voor elkaar gekregen? Laten we dat nader gaan bekijken in het oeuvre van Joyce zelf.

Joyce moet net als de hoofdpersoon Stephen Dedalus in Stephen’s Hero onophoudelijk schrijven om niet waanzinnig te worden. Stemmen geven Stephen / Joyce de opdracht om te schrijven. In zijn laatste boek Finnegans Wake bereikt deze waanzin zijn hoogtepunt. De stem die voorheen nog van buitenaf tegen Joyce spreekt, wordt nu zelf ingebracht in het schrijven en maakt daar een wezenlijk onderdeel uit. Finnegans Wake is slechts te ‘begrijpen’ als het hardop wordt gelezen. Hiermee is Joyce niet enkel meer auteur maar ook lezer geworden, en zo bereikt hij een dubbel soort genieten – jouissance -: hij leest zichzelf en hij hoort zichzelf schrijven.

Maar welke stem wil Joyce in feite laten spreken? De cruciale vraag waarmee Stephen Dedalus onophoudelijk wordt geconfronteerd luidt: ‘Wat is je vader? Wat voor soort naam is dat?’ Dedalus is inderdaad een rare, ongewone, bijzondere naam. Hij is niet, zoals een naam hoort te zijn, nl. de naam van de vader. Voor Stephen / Joyce heeft de naam van de vader géén symbolische betekenis gekregen. In Portrait of the Artist as a Young Man laat Joyce vader Simon tegen zijn zoon Stephen zeggen: ‘Ik praat tegen je als een vriend, Stephen. Ik geloof er niet in om de strenge vader te spelen. Ik geloof er niet in dat een zoon bang zou moeten zijn voor zijn vader. Nee, ik behandel je net zoals je grootvader mij behandelde toen ik nog een jonge vent was. We waren meer broers dan vader en zoon.

En zo komen we dus bij de vierde orde, naast die van de symbolische, imaginaire en reële, nl. die van ‘de naam van de vader‘ en die nodig is om de drie andere bij elkaar te houden. In het verhaal van Simon Dedalus ontbreekt deze laatste orde omdat hij geen symbolische inhoud aan zijn vaderschap wil/kan geven, en dit heeft catastrofale gevolgen voor zijn zoon Stephen. Het duizelt hem, hij opent zijn ogen die hij tot dan toe gesloten had gehouden, hij wordt getroffen door de zon die hem verblindt, dan raakt hij de beheersing over zijn stem kwijt, de letters beginnen te trillen en Stephen verliest het bewustzijn. Hij herinnert zich niets meer. Met andere woorden, door deze ‘simpele’ mededeling van vader Simon dat hij géén vader wil zijn, stort de hele – imaginaire en reële – wereld van Stephen in.

Stephen probeert de ‘ramp’ te herstellen door hardop te declameren. ‘Ik ben Stephen Dedalus. Ik loop naast mijn vader wiens naam Simon Dedalus is. We zijn in Cork, in Ierland. Cork is een stad. Onze kamer is in het Victoria Hotel. Victoria en Stephen en Simon. Simon en Stephen en Victoria. Namen.’ De eigennamen vormen een keten, waarbij de naam van de vader – Simon – het punt is waarop hij rechtsomkeert maakt.

Uit dit fragment leren we hoe Joyce eigennamen en ook elders letters en inintialen – S.D. – als een symbolische kapstok gebruikt om de imaginaire beelden en de reële orde bij elkaar te kunnen houden. Door het schrijven van namen probeert Joyce een eigen naam te creëren, die de vader hem eigenlijk had moeten geven, om zo aan de waanzin te ontsnappen. Zo wordt het schrijven voor Joyce het symptoom waardoor hij de drie orders bijeen kan houden en als een ‘normaal’ mens verder kan blijven functioneren. Het laatste woord ‘the‘ van Finnegans Wake laat zich verbinden met het eerste woord waarmee het boek begint – riverrun – en zo is de cirkel weer rond en gesloten.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *